Ieder verhalenverteller werkt eraan om “vertelkunst” te promoten. Zowel professionals als amateurs, in ieder project. Maar in dit artikel vertel ik waarom onze projecten nooit zullen leiden tot een volwassen vertelwereld, als er geen vertelkritiek ontstaat.
Toevoeging na reactie van Nancy Wiltink: vertelkritiek is in dit artikel geen recensie van een voorstelling of beoordeling van een verteller. Maar lees hieronder wat het wel is 🙂
Het gaat best goed met vertellen
Eigenlijk gaat het best goed met vertellen in Nederland. We hebben opleidingen, we hebben podia, festivals. We draaien vertelprojecten in de zorg, in het onderwijs. Zelfs marketeers hebben “storytelling” ontdekt…
Dus we worden gezien. Misschien nog niet zo goed als we willen, nog niet zo vaak, maar toch.
Raymond den Boestert (Verteller van het Jaar 2012) en Theo Hendriks (corporate storyteller) wezen er bijvoorbeeld op Facebook op dat satire van de Speld over storytelling ook betekent dat het vertellen in de belangstelling staat:
Maar als bescheiden speler in deze vertelwereld, wil ik meer dan dat. Ik mis iets. De bekendheid van vertellen bij het grote publiek. Posters in de stad met de namen van meestervertellers. Tafelgasten in De Wereld Draait Door.
Ik mis dat verhalen vertellen wordt gezien als een echte kunstvorm, met een eigen vertelwereld.
Moeten we dan een “kunst” willen zijn?
Dat is de eerste vraag die op komt. Is vertellen een kunst? Moet het een kunst zijn? Is de praktische toepassing ervan niet veel belangrijker dan de vraag of het een kunst is? Is het niet voldoende dat we mooie dingen maken? Is storytelling niet gewoon entertainment? Kunst klinkt gelijk zo “kunsterig”.
Klopt.
Vlamingen zijn niet bang om verhalen vertellen direct “vertelkunst” te noemen. De info op de site Vertellen is Vlaanderen is kraakhelder en biedt er een hele pagina over: “Vertelkunst is de levendige dynamiek tussen drie elementen: het verhaal, de verteller en de luisteraar.” Dat is herkenbaar.
Op de site van de Nederlandse Stichting Vertellen moest ik er wat langer naar zoeken. Maar ook daar is vertellen als “kunst” te vinden.
Alleen wordt dit niet zo beleefd buiten onze eigen kring van vertellers en liefhebbers. Zeker niet door het establishment van Uitmarkt en omroep. En met het gebruik van de term “storytelling” door marketeers zijn we verder weg dan ooit van een beoordeling als (klein)kunst.
Mijn vraag is dan ook hoe we verhalen vertellen tot “meer” kunnen maken. Meer dan een praktisch instrument in projecten, meer dan het gespreksonderwerp in een eigen panel, meer dan kleine podia en festivals. We hoeven geen volledige kunstwereld te zijn, maar iets meer dan wat we nu zijn, zou mooi zijn.
Een ander voorbeeld: bouwkunst
Laten we eens kijken naar de verhouding tussen praktische toepassing en “meer dan dat” in een andere tak van sport: bouwkunst. Vrijwel niemand zal een kantoortoren “kunst” noemen. Tegelijk zal vrijwel niemand met enig inzicht de Sagrada Familia in Barcelona zomaar een kerk noemen. De ene is een praktische toepassing en de andere is veel meer dan dat.
Ergens ligt dus het kantelpunt van praktische toepassing naar meer.
Mijn stelling is: dat kantelpunt ligt in het achterliggende idee van waaruit wordt gebouwd en de energie waarmee dat idee wordt verkondigd.
Want ooit maakte een architect of bouwkundige het verschil.
Door niet zomaar een huis te bouwen zoals hij had geleerd, gewoon vanuit het ambacht, of de vaardigheid. Ooit ontwikkelde hij een visie op hoeken, rechte lijnen, ruimtegebruik. En ooit besloot die architect daarover een architectuurkritiek te schrijven.
Zo’n kantelpunt verdient de vertelkunst ook: de vertelkunst verdient een vertelkritiek.
Vertelkritiek is een eng woord
Nu is kritiek natuurlijk een eng woord in vertellersland. We zijn voor saamhorigheid, verbinding, bruggen bouwen. Dat is immers wat we doen in vertelprojecten met ouderen, kinderen, asielzoekers, wijkbewoners.
Kritiek klinkt als discussie, oordeel, goed en slecht. Het klinkt als de gevreesde recensie in de krant.
Maar dat is het niet.
Want een echte kritiek is dit :
“Een manier om aan te wijzen op wat voor aannames, op welke gewone, niet-betwiste, onbewuste gedachten de dingen die we doen, gebaseerd zijn. Kritiek is een manier om die gedachten uit te wissen en proberen te veranderen: om te laten zien dat dingen niet zo vanzelfsprekend zijn als iemand gelooft, dat wat wordt geaccepteerd als logisch, niet langer zo geaccepteerd wordt.”
Uit: Michel Foucault, “Practicing Criticism,” 1988 (mijn vertaling)
Dat is een hele mond vol.
Mijn eigen uitleg is dat een vertelkritiek verhalen vertellen onderzoekt om bloot te leggen wat het wezen ervan is. Zodat het ons meer brengt dan alleen een fijne voorstelling of een goed uitgevoerd vertelproject. Zodat we iets leren over onszelf, hoe we omgaan met verhalen, waarom we een vertelling mooi of interessant vinden.
Voorbeelden van vertelkritiek
En wat zou een vertelkritiek dan kunnen zijn? Een kritische beschouwing van de nieuwste voorstelling van Eric Borrias? Neuh. Een oordeel over de muzikale  bijdrage van Onno van Tongeren aan de voorstellingen van Hans van Woerkom? Dat hoop ik niet.
Want ik hoop dat een vertelkritiek meer analytisch en genuanceerder is dan dat. Bijvoorbeeld:
- Op welke manier hebben oRare en het Vertelcollectief uit de jaren negentig bijgedragen aan de huidige vertelcultuur? In kunstkritische termen: een historiografie.
- Welke plaats heeft vertellen tussen acteren en cabaret? In kunstkritische termen: een genreverkenning, zoals Walter Roozendaal al eens is gestart.
- Hoe zien we de vertelideeën van Eric Borrias terug in zijn voorstellingen? In kunstkritische termen: een poëtica.
- Sahand Sahebdivani die een artikel publiceert over zijn denkbeelden achter de Mezrab Storytelling School. In kunstkritische termen: een monografie.
- Op welke manier interpreteren en vertellen drie verschillende vertellers het verhaal over de Indiaanse Jongen die zijn Naam kreeg? In kunstkritische termen: een semiotische analyse.
- Wat zegt de structuur van een voorstelling van Hans van Woerkom en Onno van Tongeren over hun samenwerking? In kunstkritische termen: een structuralistische analyse.
- Is het bestaande festivalmodel met vier vertellers die een middag lang in een carrousel vertellen, misschien toe aan vernieuwing?
En zo kan ik nog wel even doorgaan.
Maar dat hebben we toch al?
Nee. Dat hebben we niet.
Nou ja, een beetje. Kijk bijvoorbeeld naar het prima artikel over een story slam door Melanie Plag: een mooie historische beschouwing en de vergelijking met theatersport komt goed uit de verf. En ik schreef zelf een artikel over de waarde van Pinksteren als vertelfeest. Daar is niks praktisch aan, maar het beschrijft hoe ik tegen vertellen aankijk.
Veruit de meeste vertelpublicaties gaan echter over de toepassing van vertellen in praktische projecten. Al in 2003 was vertellen voor kinderen en de valkuilen daarbij het thema in een artikel over de pioniers Eric Borrias en Marco Holmer. En alleen zijdelings werden esthetische zaken van vertellen aangeraakt.
De eerste helft van Jac Vroemens De Kracht van Verhalen raakt een beetje de vertelkritiek die ik bepleit. Maar zijn tweede deel en veruit de meest boeken zijn toch vooral Hoe kan ik-handleidingen, zoals ook Marco Holmers Professioneel Vertellen. Het zou mooi zijn als we meer gaan bieden dan die (weliswaar waardevolle) praktische handboeken.
Het nut hiervan: een volwassen vertelwereld
Een vertelkritiek levert geen betere voorstellingen. We gaan er niet mooier door vertellen. Doelgroepen uit vertelprojecten komen niet dichter bij elkaar.
Wat is dan het nut ervan?
Daar ken ik maar Ă©Ă©n antwoord op: we worden volwassen. Als we gaan schrijven over vertellers, hun voorstellingen en onze vertelwereld in goede publicaties, dan groeien we.
Als we gaan analyseren, becommentariëren, mijmeren, filosoferen, dan worden we meer dan projecten, werkgroepen, workshops, podia en festivals.
We kunnen natuurlijk prachtige verhalen vertellen. We kunnen vele projecten starten. We kunnen kinderen geletterdheid bijbrengen door mooie vertelprogramma’s. We kunnen demente ouderen laten opbloeien met verhalen. We kunnen vertellers opleiden en vertelpodia met onvermoeibare energie draaiende houden.
En dat moeten we ook vooral blijven doen.
Maar we worden pas echt een volwassen vertelwereld als we een goede vertelkritiek creëren.
Allerbeste Raymond,
Ik snap je punt, toch ben ik het deels niet met je eens. Ik heb jaren gewerkt in de theaterwereld en met kritiek en critici werd daar met name bedoeld: recensies van de professionele pers in met name dagbladen en in vakliteratuur. Belangrijk als aanbeveling om mee te kunnen pronken, jammer als je goede bedoelingen verkeerd waren uitgepakt. Vernietigende kritiek is in onze cultuur net zo gewoon als ‘doe maar gewoon’. Ik heb dat niet als positief ervaren, dat jagen op recensies. Want de recensies gingen bijna altijd over maar Ă©Ă©n poot van het driepotige krukje: hoe is het gedaan?
En dan de kramp: iedereen wist dat op de premiere de recensent van de Volkskrant de beste plek kreeg, als een recensent te laat kwam begon de voorstelling later, ik heb als beginnend PR medewerker eindeloos bedelend naar kranten gebeld: ‘Komt Peter Liefhebber naar onze première?’ Echt niet iets om naar te verlangen.
Dan kwam de recensie: Het ging over het spel van acteur X, over het decor, over de interpretatie, de verstaanbaarheid, maar zelden of nooit over het stuk zelf, of over het publiek in de zaal en wat zij ervan mee naar huis namen. Het was nogal technisch allemaal en in veel gevallen liep het hoogopgeleide witte publiek mak achter die manier van kijken aan: hoe ze het ‘doen’ is wezenlijker dan het stuk, waar het over gaat, wat ze willen zeggen. We knipten uiteindelijk altijd die ene positieve zin eruit (dit was nog in de tijd van het echte knippen met scharen) en plakten die op het affiche. ‘Magistraal spel van X’
Niet zo heel gek, want (net als bij het vertellen van Volksverhalen), is het aantal verschillende stukken relatief beperkt. Ibsen en Shakespeare worden eindeloos in nieuwe versies herhaald. Toch raakt deze intelectuele, technische manier van kijken en waarderen mij niet. Alhoewel ik het van ganser harte met je eens ben dat er best meer over verhalen vertellen geschreven mag worden, het discours, zeg maar, houd ik mijn hart vast voor recensies over ‘voorstellingen’. Het mooie van verhalen vertellen – en zelf doe ik dat het liefst – is dat de context, de luisteraars – mee bepalen of het ‘lukt’. Vertellen in een zwarte doos vind ik daarom zelf minder interessant, je haalt een hele poot onder het bouwwerk weg. Of het kunst is of niet, kan mij geen zier schelen. Liever niet, als dat betekent dat het in een kunstelitair hoekje terecht komt. Maar kritisch kijken hoe het beter kan, daar ben ik altijd vóór. Welke verhalen moeten we NU vertellen? Hier, op deze plek, aan deze mensen? Dat vind ik relevante vragen. Kritisch kijken en kritische collega’s of regisseurs die helpen om het beter te vertellen: hoe meer hoe beter. Maar een criticus in de zaal? Liever niet. Hoe we meer mensen de zaal in krijgen is een ander verhaal – daar is beslist nog werk aan de winkel.
Dag Nancy,
Dank voor je uitvoerige reactie. Ik herken ‘m. Ik herken ook onze discussie in Antwerpen (september 2015) hierover. Maar recensies zijn dus ook niet wat ik bepleit. Ik heb het ook expres niet over recensies. Recensies oordelen, vertelkritiek zoals kritiek bedoeld is, oordeelt niet. Die duidt alleen, stelt vragen, zoekt antwoorden. Dat hoop ik dat kan ontstaan. Mocht een recensent ooit wel een voorstelling willen beoordelen, dan moet-ie dat zelf weten 🙂 Maar dat maakt ‘m voor mij dan geen vertelcriticus, of -analyticus zo je wilt. Vanwege je reactie heb ik een paar woorden toegevoegd in de inleiding en gewijzigd in de betreffende alinea die dit verschil (hopelijk) duidelijk maakt.
Groet,
Raymond
Hi Raymond,
Mooi thema over een dwars woord in vertellersland, “kritiek” klinkt in eerste instantie naar afrekenen. In tweede instantie is er een groot verschil tussen beoordelen en veroordelen. Veroordeeld worden is naar, beoordeeld worden is spannend, Vooral als ik vertel om de verbindende kracht van verhalen op te roepen moet ik me overgeven aan kwetsbaarheid en ervaar ik een mentale naaktheid die heel anders is dan wanneer ik vanwege andere, zakelijker redenen voor publiek sta.
Ik verwelkom je dwarse woord “Kritiek”. Kritisch denken was een groot goed in linkse kringen, het staat voor onafhankelijk blijven en voldoende afstand nemen van het denken van een ander, niet op de automaat mee-resoneren met emoties die worden opgeroepen.
Je raakt met dit woord aan een thema, zeker voor bruggenbouwers en verbinders.
Maar ik kan pas een brug bouwen als er stevige grond op de oevers is.
Dus kom maar op met een heldere en liefdevolle beoordeling.
Dank voor je reactie, Mieke. Heel bijzonder om te merken dat het woord “kritiek” moeilijk loskomt van de alledaagse betekenis, ook als ik die nuanceer. Goed, ik heb het expres zo gekozen omdat ik me juist schaar achter de definitie van Foucault.
Twee woorden vallen me op in je reactie, die overeenkomen met mijn intenties met het gebruik van de term “kritiek”. Liefdevol. Dat vind ik een heel mooie toevoeging, waar ik me helemaal achter schaar. Een goede kritiek is liefdevol naar het vertellen, naar het ambacht en naar het object van de kritiek. En kritisch denken: dat is precies de bedoeling van mijn lijstje van mogelijke onderwerpen en het citaat van Foucault. Neem niet alles zomaar als een gegeven, maar bekijk, beschouw, denk na en geef een mening. Dank voor deze toevoegingen.
Beste Raymond en Nancy,
Ik heb met belangstelling jullie discussie gelezen. Ik zie ook waar de begripsverwarring optreedt; het woord ‘kritiek’ is beslist meerduidig. Ik herken de bezwaren van jou, Nancy; ik heb zes jaar voor een kleinkunst-, theater- en muziekprogramma op de radio gewerkt. Daar speelden de recensies – goede en slechte – soms ook een rol. Ik begrijp evenzeer de hartenkreet van jou, Raymond. Ik vermoed dat je een kritisch kijken bepleit voor elke soort van vertellen, maar met name het theatrale vertellen op een podium . En dat dit niet zozeer door beroepscritici (recensenten) gedaan moet worden, maar door iedereen – vooral binnen de vertelwereld zelf.
Dat vind ik zeer ter zake doende opmerkingen. Het niveau van vertellen groeit, met name door allerlei vertelopleidingen en vertelplekken waar kilometers gemaakt kunnen worden. Maar wat maakt iemand tot een goede verteller, vooral op een podium met publiek? Is dat smaak? Is dat objectief meetbaar? Wie bepaalt dat? Een jury? Wie mag daar in zitting nemen?
Ik ben geen fan van tv-programma’s met een wedstrijd format, zoals Voice of Holland of Holland’s got Talent. Omdat appels en peren worden vergeleken, persoonlijke voorkeuren van juryleden een grote rol spelen, mensen worden afgezeken – al dan niet terecht. Om over het super commerciĂ«le karakter nog maar te zwijgen. Alles moet er flitsend uitzien en glad klinken. Hapklarebrokkenwerk.
Vertellers zullen zich voor dit soort porgramma’s nooit melden, omdat het vertellen geen acrobatisch of vocaal kunstje is. Maar wat ik wel merk: vertellers timmeren weinig aan de weg, ze laten zich niet zien in media of op evenementen. Voor een deel komt dat omdat de grappenmakers en cabaretiers die markt al bezetten. DWDD heeft als vaste prik op vrijdag een cabaretier die de week mag afsluiten. Waarom geen verteller? Omdat de mensen in het ons bekende vertelwereldje dat niveau niet hebben, niet media-waardig zijn. De oorzaak ligt dus m.i. niet zozeer bij de media, maar eerder bij de tamelijk gesloten vertelwereld en het gebrek aan “grote”, mediagenieke persoonlijkheden. Maar is dat erg? Kan het vertellen niet ook in kwaliteit groeien buiten alle microfoons en camera’s om? Natuurlijk. Laten we daar eerst naar zoeken.
Misschien is dit alles niet precies wat jij, Raymond, bedoelt, maar het kwam wel bij mij op n.a.v. wat je schrijft over kritiek.
Bij kritiek denk ik zelf toch ook aan een beoordelende instantie , want alleen maar vragen stellen zonder oordeel is m.i. geen kritiek. Vragen of algemene duidingen zullen geit en kool sparen. We hoeven elkaar niet gelijk de maat te nemen om toch eerlijk te zijn over wat we vinden? Wat er verbeterd kan worden aan vorm/stijl/inhoud van een vertelling of de kwaliteiten van een verteller? Alleen: wie geeft die kritiek en wanneer?
Iedere podiumverteller die regelmatig met een regisseur werkt (zoals ik) heeft een kritische instantie die meekijkt naar vorm en inhoud. Heel erg wenselijk om je niveau te verbeteren, valkuilen en stokpaardjes te voorkomen. Maar dat is op individueel niveau en moet elke verteller zelf weten. Er zijn vertelgroepen waar leden elkaar feedback geven en vertelkringen waarin dat juist helemaal niet de bedoeling is. Prima! Een professionele verteller zal echter altijd zoeken naar het kritisch oog van anderen om te kunnen groeien in zijn spel en de kracht van zijn/haar verhalen. Dankzij kritiek.
Misschien moeten we es een vertelwedstrijd organiseren voor álle vertellers, niet slechts voor jonkies of grijze kanaries. Zoiets als Camaretten ofzo. Met ook acteurs en cabaretiers die mee kunnen doen, want onder hen zitten beslist de nodige vertellers. Het niveau van het podium vertellen moet nog flink groeien wil het ooit als echte podiumkunst gewaardeerd en geprogrammeerd worden.
Om een lang verhaal kort te maken: meer structurele en goed onderbouwde kritiek in de vertelwereld is hard nodig! Maar door wie en met welke middelen? Dat lijkt me een stevige discussie waard.
Dank voor je zeer uitvoerige en genuanceerde reactie Gottfrid! Of het is wat ik bedoel, doet eigenlijk niet ter zake, die is precies de bijdrage aan de discussie die ik hoop uit te lokken. Eerlijk gezegd ben ik minder van de beoordeling. Wel van de kritische blik (en dan is het aan de verteller om daar iets mee te doen). Dat gebeurt op kleine schaal al in regiesessies, intervisies of vertelkringen en daar kunnen we best wat groters van maken. Maar mijn pleidooi voor een vertelkritiek is vooral ook de beschouwende blik: die van analyse en contemplatie. Die de projecten, voorstellingen en vertellers in perspectief kan plaatsen en dus een “vertelwereld kan scheppen”. Een beschouwing die uitstijgt boven de enkele voorstelling of de praktische toepassing in een project. Inspiratie, visie en richting, dat is een belangrijk onderdeel van vertelkritiek (excusez le mot) dat ik mis en dus graag bijdraag in de vertelwereld.
Beste Raymond, Dit is een persoonlijke reactie, Allen vanuit mijn hart. Ik heb de wijsheid niet in pacht. Niets weet ik zeker, laat staan dat ik gelijk heb.
Ik mis in je betoog een bouwsteen die voor mij elementair is.
Vertellen is een ambacht.
Vergelijk het met de meubelmaker.
Die maakt een stoel.. en nog veel meer stoelen, en omdat hij leert kijken en aanpassen wordt iedere stoel beter gevormd ,mooier gepolijst en uiteindelijk ontstaat er een meesterwerk en soms een “kunstwerk”.
Wanneer je het ambachtelijke verlaat en stoelen ontwerpt zonder ambachtelijke kennis, dan krijgen we de moderne stoel, mooi om te zien, maar “het zit voor geen meter”.
In België is misschien de link tussen ambacht en kunst duidelijker, dan bij ons.
Als je architectuur als voorbeeld neemt, ook mooi, daar heeft het ambacht van bouwmeester met grote kennis ( ambachtsman; toegepaste kunst) zich ontwikkeld , met de geschiedenis mee, In de renaissance reikte men naar de hemel, De rococo verzon de mooiste tierlantijnen, want de bouwkundige structuur was al een gegeven, “we” hadden het onder de knie. Zo ontwikkelde de bouwkunst zich tot architectuur met als gevolg de “verzinners”, die zich niet bezighouden met het nut of gebruiksgemak van de gebouwen maar met de “schoonheid”. (zoek meer eens op hoe veel Moderne gebouwen, gebreken vertonen. b.v. lekkage, slechte toegankelijkheid)
Jouw uitleg is dat een vertelkritiek verhalen vertellen onderzoekt om bloot te leggen wat het wezen ervan is. Zodat het ons meer brengt dan alleen een fijne voorstelling of een goed uitgevoerd vertelproject. Zodat we iets leren over onszelf, hoe we omgaan met verhalen, waarom we een vertelling mooi of interessant vinden. Daar ben ik het mee eens
Vertellers moeten in mijn optiek vertellen, verhalen delen, elkaar vragen stellen: “Waarom doe jij dit zo?” Elkaar geen eisen opleggen. Zien hoe je de toehoorder met je verhaal in het hart kunt raken. Zo leer je jezelf beter kennen door je verhaal. Ik zag/ hoorde laatst een verteller met een “optreden dat technisch perfect was”.
Ik vond er “geen bal aan” en met mij velen in het publiek.
Het is belangrijk om met collega’s te bespreken waarom je een bepaald optreden magnifiek vond. Hoe was de driehoek Verhaal-Verteller- Luisteraar. Zelf zie ik een Lemniscaat die zich beweegt tussen verteller en publiek en “Het gebeurt” op het knooppunt van de lemniscaat; ergens tussen verteller en luisteraar. Welke “technieken” werden ingezet….en welk deel je waarom raakte. Was dat techniek? Of de weg van hart tot hart waar de techniek bewust of onbewust werd ingezet.
Wanneer we, vanuit ons onze harten (zielen) vertellen, dan komt de waardering.
Sahand kreeg niet voor niets vier sterren in de Theaterkrant laatst. En Waarom? Hij raakte het publiek . Dat is een echte vertelambassadeur.
Zo krijgt de “vertelkunst” bekendheid. Ook het Westerbork” project van Eric Borrias maakt het vertellen op een heel andere manier bekend. Zo wordt het vanzelf “meer” en bekend bij een groter publiek
En wanneer wij integer ingaan op vragen om mensen te helpen met “storytelling” en hen desnoods de linkjes hieronder (w.o jouw speld ) laten zien en uitleggen dat “storytelling” vele gezichten heeft. Waaronder wit en zwart. Dan komt het goed, Er is tijd nodig….
https://vimeo.com/98368484
https://speld.nl/2017/01/13/caissiere-famke-is-storyteller/
En “ALSJEBLIEFT GEEN SERIEUZE VERTELWEDSTRIJD”, mag ik zeggen namens de voornoemde kanarie. Je kunt geen wedstrijd houden in verhalen vertellen. Ieder verhaal is UNIEK. Iedere verteller is uniek.
Dag Hermine,
Dank voor je uitvoerige reactie. Volgens mij zijn we het helemaal eens. Geen eisen, maar interesse. Geen wedstrijd, maar wel uitdaging voor elkaar. Mieke noemde het hierboven “liefdevol”. Dat is volgens mij de kern. Met liefde voor het vertellen (zowel kunst als ambacht) elkaar bevragen. Maar dat dan dus ook niet nalaten omdat we zo lief voor elkaar willen zijn.
Groet,
Raymond
Met het begrip “vertelkritiek” is niets mis. Bij mezelf roept het geen misverstand op. Het is wel spijtig dat er in vergelijking met andere landen, in Vlaanderen en Nederland nauwelijks iets als vertelkritiek bestaat. Ik zie een boek als “Lettres Ă un jeune conteur” van de Franse verteller Bruno de la Salle nog niet meteen hier verschijnen. Engelstalig beschouwend werk is ruim voorhanden. Onder anderen wijlen Jac Vroemen is van belang geweest hier, en tegenwoordig is de inbreng van een Theo Meder van zeer grote waarde. In georganiseerde ontmoetingen van vertellers zag ik vaak een “bekritiseren” van elkaar – iets wat m.i. contraproductief is. Ik heb al eerder en vaker gepleit voor wat Raymond aanduidt als “vertelkritiek”; het zou geweldig zijn als daar meer energie naartoe zou gaan dan naar cursussen Ă la “Ook jĂj kunt leren vertellen”, nog afgezien van het gegeven dat dat gewoon een alternative fact is, en het de collectieve vertelkwaliteit niet ten goede komt. Graag kom ik er nog eens op terug; goed dat je een eerste aanzet hebt gegeven, Raymond. Dank.
Dank voor je reactie, Rob. Mijn Frans is helaas niet van niveau, dus ik kan het boek van De la Salle niet zelf beoordelen (helaas), maar dank voor je toevoeging.
Grappig Raymond, ik lees in jouw stuk al veel terug van wat besproken is bij het Verteletentje in Haarlem destijds, in het verteltheatertje van Petra van Dam in Haarlem…
Ik ben het in grote lijnen wel met je eens.
Het vertellen moet een stap gaan maken. We zijn nog steeds een wereldje, zonder de status en traditie van cabaret of kleinkunst. Ik zie teveel voorstellingen waarbij het publiek voor een deel zelf uit vertellers bestaat. En we kunnen we meer worden, maar dan moeten we die stap gaan maken. Vooral kritisch naar onszelf zijn: wat kunnen we toevoegen aan wat er al is? Zoek plekken op waar nog niet verteld wordt, maar waar je wel iets te zeggen hebt.
Juist omdat we een ‘wereldje’ zijn, zijn we veilig, en daar komen mensen op af. Gezellig onder elkaar verhalen vertellen, en genieten van wat je doet. En dat is ook prima, die bodem moet er zijn, dat geeft instroom van nieuwe mensen. Maar willen we verder, dan moeten we een niveau hoger, met meer stappen die je moet nemen. Op het onderste niveau kun je nog gezellig onder elkaar bezig zijn, en ik zie dat men daar weinig kritisch is. Wel op uitvoering (‘dit was goed, dat kan beter’), maar minder op ‘waarom sta je hier eigenlijk? wat wil je toevoegen aan de samenleving?’. Er is intussen een circuit aan vertelkringen en vertelpodia, maar wat voegt dat toe aan de buitenwereld, buiten ons wereldje? De Vertelacademie neemt al een goed begin door de samenwerking het bedrijfsleven te gaan verkennen, vooral omdat de term ‘storytelling’ in verkeerde handen dreigt te vallen. Zie de hilarische inzending van ‘De Speld’ over de kassamedewerkster.
Ik begrijp heel goed dat je hiermee niet bedoelt opgenomen worden in het reguliere kunstcircuit, met het systeem van voorstellingen in een theater en recensenten die daar iets van vinden. Wij hebben juist kansen buiten dat circuit, omdat je overal en altijd kan vertellen, meer dan theater en muziek dat kunnen. Hoe worden we maatschappelijk relevanter? Hoe kunnen we wat wij doen meer verbinden met maatschappelijke ontwikkelingen? Dat is de ware betekenis van kunst: geen escapisme bieden, maar stof tot nadenken bieden. Waar willen we komen als vertelwereld, welke rol willen we hebben?
Klopt Gerard. Ik was ook bij het etentje en dit is een ding dat me erg na aan het hart ligt, vandaar mijn inbreng toen en nu 🙂 Fijn dat je je ook herkent in mijn opmerkingen. Volgens mij worden deze zaken ook besproken in het panel morgen tijdens het Vertelevent (ook een “onder ons” dingetje 🙂 ). Ik hoop je daar dus te zien en spreken.
II
Het begrip “vertelkunst” daarentegen bezorgt met onprettige kriebels. Uit mijn Nederlandse periode zie ik voordrachtskunstenaars als Albert Vogel en Gerard Heystee in mijn herinnering verschijnen, met een warme uitzondering voor een Otto Sterman en een Indra Kamadjojo (Ik hoop dat ik het correct spel). Jaren 1950. Waren zij niet, al bij al, pioniers? Ook hier meen ik te zien dat vertelkunst en voordrachtskunst eenzelfde, niet meer eigentijdse lading dekken.
Vertellen en vertelkritiek zijn naar mijn idee de begrippen waar we het nĂş mee moeten doen. Het lijkt mij wĂ©l zinvol toch nog eens te proberen met name het begrip “vertellen” iets treffender en sluitender te om/beschrijven.
Stof tot nadenken, Raymond…
Vertellen is een breed begrip, kan op vele plaatsen en heeft ook vele doelen. Ik denk dat vertellen als podiumkunst daar wel degelijk bij hoort. Het is een vorm van entertainment waar mensen gewoon van kunnen genieten omdat het mooi/leuk/ontroerend/… is. Net zoals iedere andere theatervoorstelling.
Dat verhalen ook sociale cohesie bevorderen (om maar Ă©Ă©n van de vele toepassingen te noemen) is dan mooi meegenomen, maar daar komt men niet voor naar het theater – dat past op andere plekken. Het Ă©Ă©n sluit het ander gelukkig niet uit.
(ook) Een podiumkunst dus, die een breder publiek… zoekt in elk geval, verdient… misschien? Ik vind natuurlijk van wel, maar ik ben bevooroordeeld. Wanneer verdien je iets?
Je vak serieus nemen, er ook anders over gaan schrijven is een stap. Vraag voor mij dan wel: hoe krijgen we die analyses, die kritieken, vervolgens buiten ons eigen kringetje? Anders wordt onze eigen kennis wel groter, maar ziet de buitenwereld dat nog steeds niet.
Dag Janneke, ook dank voor je deelname aan de discussie. Hoewel mijn voorbeelden dat misschien niet tonen, ben ik helemaal voor een “vertelkritiek” (in mijn betekenis) in het toegepaste storytelling. Ik kan me voorstellen dat we publiceren over een vertelproject in “Psychologie” en de kenmerken van het project plaatsen binnen de context van een psychologische stroming, of in het vakblad voor Logopedie en het dan linken aan een aspect van de fonologie (om maar even, niet gehinderd door kennis, wat voorbeelden te noemen). Juist het publiceren, naar buiten treden en verkondigen van de kwaliteiten van vertellers en de “vertelkunst” maakt het zichtbaar voor de wereld. Dan moeten we natuurlijk wel kanalen kiezen die buiten onze eigen kringen worden gelezen, bekeken en beluisterd. Zoals hiervoor genoemd. De voorbeelden die ik in mijn artikel noemde kunnen we dus in allerlei cultuur/kunst media gepubliceerd kunnen worden. EĂ©n voorwaarde: ze moeten passen in de mores die daar nu eenmaal geldt en daarom dus voldoen aan de eisen van die bladen/fora/programma’s. Die zijn hoger of lager, al naar gelang je keuze van kanaal… En daar hebben we nog wel een slag te slaan, denk ik.
III
Je hoeft niet door-en-door Frans te kennen om uit de titel “Brieven aan een jonge verteller” (“Lettres Ă un jeune conteur”) af te leiden in welke richting het boek gaat. De auteur – Bruno de la Salle – is in Frankrijk een belangrijke stem in de “vertelkritiek”. Zijn boek kost een vijftiental euro’s, dacht ik. Niet veel. Maar een Nederlandstalige versie zal er nooit komen.
Hier zit meteen de handicap voor het kleine van het Nederlandstalige gebied, waarin uitgevers weinig brood zien in het uitgeven van boeken die de vertelkritiek kunnen dienen.
Het internationaal geroemde standaardwerk van Mieke Bal, “Theorie van vertellen en verhalen”, kun je hooguit tweedehands nog vinden, terwijl je haar “Narratology” in een oogwenk voor 23,00 euro kersvers gedrukt in huis hebt.
Bruno Bettelheims “The Use of Enchantment” – wat je er ook van denken moge – is alleen in het Engels te koop, en kost als Penguin-pocket slechts twaalf euro.
Jack Zipes’ oeuvre in het Nederlands? Vergeet het.
Een geweldig encyclopedisch werk waaraan Theo Meder heeft meegewerkt – ik ben de titel kwijt, en na een chirurgisch ingreepje gisteren aan mijn voet, ben ik te kreupel om naar boven te klauteren, maar er zit “zwaan” in dacht ik -, daar kon ik enkele jaren terug nog net beslag op leggen uit een partijtje ramsj bij een Gentse handelaar.
Het is echter niet al kommer en kwel.
Zoek op “narratologie” en je vindt wel wat. Meder en een Vanessa Joossen organiseren boeiende, “brede” bijeenkomsten, zoals o.a. enkele jaren geleden in De Efteling samen met het Goethe Instituut, het Meertens Instituut doet een ferme duit in het zakje, en Marita De Sterck maakt schitterende verhalenbundelingen die hout snijden en ongekende perspectieven bieden. In Vlaanderen en Duitsland werkt een Vlaamse sprookjeswetenschapster op zeer hoog niveau, jammer alleen dat ze niet zo de vaardigheid heeft om wat ze weet, ook over te brengen. Maar haar (academische) kennis is zo groot, en interessant, dat het echt zonde is dat ze ons moeilijk bereikt.
Mijn indruk is dat het allemaal wat te weinig is, en dat we genoodzaakt zijn onze eigen vertelkritiek, te veel misschien, moeten laten voeden vanuit de Angelsaksische (Amerikaanse) vertelkritiek?
Dag Rob, dank voor je bijdragen. Een aantal van de genoemde boeken ken en heb ik ook. Toevallig was ik ook op de bijeenkomst in de Efteling en zag ik het Grimm broeders-beeldje ook onthuld worden 🙂 Maar over de waarde voor een vertelkritiek van de boeken van Mieke Bal heb ik wel een andere mening. Evenals de publicaties van De Sterck en Meder. Hoewel heel inspirerend, gaan ze m.i. niet zozeer over vertellen. Veel meer over verhalen. En zoals we het hier als deelnemers aan de discussie eigenlijk allemaal wel met elkaar eens zijn, zijn verhalen maar één aspect van de driehoek verhaal-verteller-publiek. Ik zou in een vertelkritiek dus ook de verteller en zijn/haar relatie met het publiek willen herkennen.