Zelfs een klassieker kan helemaal verkeerd worden gepubliceerd. Ik vond in een ramsj-boek zo’n vreselijk uitgegeven klassiek sprookje: Duimelijntje. Maar gelukkig had ik vakantie en kon ik eraan werken. Hoe een saai versie van het sprookje Duimelijntje een goede vertelling werd.
Wat was er zo slecht aan deze Duimelijntje?
Duimelijntje is een sprookje van Hans Christian Andersen uit 1835. Het gaat over een meisje dat wordt geboren uit een roos en allerlei avonturen beleeft met vissen, een kever, muis, mol en een zwaluw. Als de mol met haar wil trouwen, vlucht ze met de zwaluw. Uiteindelijk komt ze een bloemenkoning tegen, die een goede partij blijkt te zijn. Ze trouwen en leven uiteraard nog lang en gelukkig. Zo lieflijk als het sprookje is, zo droevig was de uitgave die ik kocht in de biebverkoop van de basisschool. Deze versie in de Lecturama sprookjesserie had eigenlijk maar één pre: de illustraties. Ik kan me voorstellen dat de uitgever daar vooral voor is gegaan, want het hele boek en ook dit verhaal waren uitvoerig geïllustreerd. Maar dat was waarschijnlijk ten koste gegaan van het budget van de auteur. Saaiheid was troef. Het verhaal was een aaneenschakeling van en-toen-en-toen-en-toen. Voor een verteller is dat een moeilijk te nemen hobbel. Ik besloot hier eens een leuke vakantie-oefening van te maken.
Wat heb ik met het sprookje gedaan?
Het was een oud boek en ik vond dat ik daarin mocht schrijven. Normaal doe ik dat NOOIT, maar nu zag ik dit boek vooral als werkboek. Dus vooruit. Ik heb een aantekening gemaakt op elke plaats waar ik iets beeldend miste, waar het verhaal plat en zonder inspiratie werd verteld. Daarna heb vooral bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden toegevoegd die de sfeer volgens mij duidelijker maakte: liefdevol, geduldig, geschrokken, rillend. Duimelijntje, de mol en de zwaluw kwamen dankzij mijn woorden veel meer tot leven.
Wat had ik aan deze oefening?
Ik kreeg het idee voor deze oefeningen jaren geleden. Ik luisterde in een tent naar een verteller die me echt raakte met zijn bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. Ik dacht toen: ‘Dit is zo rijk, met deze ervaring kan ik vast ooit iets’. En zie hier. Natuurlijk heb ik in de tussentijd geprobeerd het een plek te geven in mijn eigen verhalen, mijn taal ermee te verlevendigen, maar dat is lang niet altijd mijn stijl. Daarom was ik blij dat ik in deze Duimelijntje de mogelijkheid ontdekte om het verhaal te ‘verrijken’. Ik kon zo oefenen om op de dode, lege momenten dit soort woorden toe te voegen. Daarmee heb ik het verhaal stukken rijker gemaakt. En dat is toch een fijn resultaat voor een verteller die wil werken aan mooie verhalen.